Begin juli reisden we naar Slovenië. Ik had enkele doelsoorten die ik voor de lens wou krijgen. Dus zochten we doelbewust naar zandadders en alpenlandsalamanders, stonden we voor dag en dauw op voor het pimpernelblauwtje en haalden we de snorkel uit voor de zoetwaterslijmvis.
Maar dé soort van de reis kwam toch onverwacht: een lynx, overdag en vlakbij! Helaas zonder camera bij de hand…
We kropen ook enkele keren ondergronds op zoek naar troglobieten. Dat zijn dieren die permanent in grotten leven. Er werd vooral gezocht naar twee iconische soorten: de grottenolm en de langnekgrottenkever. Beiden endemisch voor het Dinarisch karstgebied. Dat de olm een iconische grottenbewoner is spreekt voor zich. Het gaat hier om een salamander die permanent onder water leeft en daardoor ook in het adulte stadium kieuwen heeft. Door het leven in totale duisternis hebben de dieren geen pigment en ogen.
De langnekgrottenkever, ook blind trouwens, heeft zijn iconische status te danken aan het feit dat dit dier in de 19de eeuw als eerste troglobiet beschreven werd*. Het ontstaan van de biospeleologie was hierbij geboren. De ontdekking van vele andere troglobieten volgden. En ook deze kwamen we tegen: grottenpissebedden, -miljoenpoten, -spinnen,
-wormen, -sprinkhanen en zelfs grottengarnalen. Allemaal aangepast aan een koele, donkere leefomgeving.
* De olm werd al in 1768 beschreven, maar werd toen nog niet als permanente grottenbewoner beschouwd.